Personages blijven vaag in compositie Konrad Boehmer
Karikaturale exaltatie in opera Woutertje Pieterse


NRC Handelsblad 6 juni 1988
Paul Luttikhuis

 

Multatulie legt in Woutertje Pieterse Stoffel, de saaie en oerdegelijke broer van Woutertje, de volgende woorden in de mond: "Zie-je moeder, er is comedie en comedie. Uwe moet onderscheid maken tussen 'n treurspel en... de vertoning van allerlei gekheid, waaruit een mens niets leren kan."
 
Konrad Boehmer zal het niet met Stoffel eens zijn. Zijn bewerking van Multatuli's 'boek' tot een opera, die zaterdag in de Rotterdamse Schouwburg in première ging, is een opeenstapeling van 'allerlei gekheid', juist met de bedoeling om er iets uit te leren. Het kwaad van het klein-burgerlijke bestaan wordt erin aan het licht gebracht: de verstikking van de vrijheid, de onderdrukking van de fantasie. Dat wacht de jonge held op zijn weg naar de volwassenheid.
 
Woutertje staat aan het begin van die weg. Heel even ziet hij er zelfs nog uit als een peuter, die onschuldig het geharrewar gadeslaat van zijn familie en de anderen, zowel bij Multatuli als bij Boehmer karikaturen. Dan zet Woutertje letterlijk zijn peuter-hoofd af, zijn onschuld kan hij niet behouden. Het wordt tijd dat hij zich in de wereld mengt. Hij doet dat meteen al verkeerd. Hij steelt een bijbel, geeft zich over aan de fantasie van een roman over de knappere ridder Glorioso (kitscherig uitgebeeld door een robuuste Romein, Woutertjes zwijgzame alter-ego), raakt zijn geld kwijt aan de o zo fatoenlijke Hallemannetjes en dicht een in de ogen van schoolmeester Pennewip onzedelijk, 'Roverslied'.
 
Dat is, kort samengevat, het eerste bedrijf. Er zit geen duidelijke lijn in de handeling, de acht scènes vormen een aaneenschakeling van tableaux vivants, aan elkaar gepraat en gezongen - of iets wat daar tussenin zit - door de verteller. Toch heeft het eerste bedrijf nog een schijn van samenhang. Het is helemaal genomen uit het begin van Multatuli's werk. In het tweede bedrijf zijn de scènes meer her en der uit het boek geplukt en willekeuriger aaneen geregen. Aan het slot van het verhaal begaat Wouter zijn zoveelste stommiteit. Hij blijft alleen achter, door iedereen veroordeeld, en zingt het Roverslied. Niemand heeft zijn verzet kunnen breken, de fantasie is realiteit geworden.
 
Bedompte sfeer
Het verhaal speelt zich af in een somber, donker decor: een eenvoudige stalen constructie met trappen en plateautjes geeft de bekrompenheid van Wouters milieu weer. Er hangt een bedompte sfeer, een grauwe rook die als een sluier over alles heen ligt. De figuren gaan in het zwart gekleed, met uitzondering van Woutertje die een infantiel goud-geelkleurig pakje draagt.
 
Regisseur Paul Vermeulen Windsant heeft zich bescheiden getoond. Het libretto gaf hem ook weinig ruimte. De woorden van verteller Carel Alphenaar zijn zo uitleggerig dat het bijna regie-aanwijzingen worden. Alphenaar beklemtoont - in opdracht van Boehmer - het zinsaccent sterk, waardoor hij een karikatuur wordt van een verteller. Er was slechts een tikje meer drama nodig geweest om hem vrijwel overbodig te maken.
 
De muziek - onder de degelijke leiding van Lucas Vis - is fragmentarisch, met snelle maar niet altijd logische wisselingen in sfeer en instrumentatie, om de aandacht op de personages te vestigen, een soort 20ste-eeuwse variant van het aloude leidmotief. Boehmer is op zijn best wanneer hij bekende melodiën in zijn compositie verwerkt, bijvoorbeeld een wrang slotakkoord bij iets wat lijkt op het Wilhelmus. De koraal van de steeds hoger uitkomende Karel van de Gracht, compleet met trombones en trompetten, ontlokte aan het publiek zelfs een applausje. Deze scène, waarin de kinderen voor meester Pennewil hun gedicht opzeggen, is de sterkste van de opera. Muzikaal gevarieerd, levendig en geestig in de dialoog tussen de kinderen en Pennewip.
 
De andere scènes zijn statischer en het karikaturale gaat vervelen. Geen van de personages komt echt tot leven. Ook Wouters karakter, in al zijn vaagheid goed vertolkt door Bert Luttjeboer, blijft onduidelijk. Is hij een pesterig betwetertje, een sullige meeloper of een dweperige dromer? Het past wellicht in een door Boehmer bedoelde Brechtiaanse traditie om de toeschouwer geen kans te geven zich in te leven, maar op den duur werkt dat vermoeiend. Zelfs als de types ijzersterk zijn, zoals de overtuigende dubbelrol van Charles van Tassel als dominee en met name als pa Kopperlith, Marianne Blok als de volkse juffrouw Pieterse en Karstien Hovingh als de benepen juffrouw Laps.
 
Die afstand wordt nog eens versterkt doordat er, met name in het eerste bedrijf voortdurend op een geëxalteerde, schreeuwerige manier wordt gezongen, of gesproken. De eerste scène van het tweede bedrijf was daardoor zonder tekstboek niet te volgen. Hier moest men het doen met kennis van Multatuli's verhaal of, als in een traditionele opera, met de sfeer die sprak uit de muziek. Maar Boehmer houdt niet van traditionele opera. Hij moet ook niets hebben van het ouderwetse belcanto. Jammer, dacht ik af en toe. Wouters laatste woorden, 'want de wraak is de taak', zouden er zeker niet minder overtuigend door zijn geworden.

[ Terug ]