Woutertje Pieterse ontbeert goed libretto


Het Parool 6 juni 1988
Eddie Vetter

 

"De opera is dood", beweert componist Konrad Boehmer met iets meer woorden in het voorwoord van zijn Woutertje Pieterse. Als iemand het kan weten, is hij het wel. Hij noemt zijn laatste opera dan ook liever 'muziektheater' en wel 'ontwikkeld vanuit de bijtende spot van Multatuli'. Maar tijdens de wereldpremière zaterdagavond in de Rotterdamse Schouwburg drong zich langzamerhand de vraag op, of het muziektheater niet dood is, want spotten, laat staan bijten, doet Woutertje Pieterse allerminst.
 
In opdracht van het Multatuli-Genootschap heeft Boehmer zelf de pen ter hand genomen en zijn eigen libretto geschreven. Fragmenten uit het boek zijn geordend tot een vijftiental scènes, acht vóór en zeven na de pauze. Voor de lezers van het boek passeren bekende stukken de een na de ander de revue: de Hallemannetjes, de gedichten voor Meester Pennewip, de Salieavond, de verleiding van Woutertje door Juffrouw Laps, enzovoorts.
 
De scènes mogen niet voor zichzelf spreken, maar worden toegelicht door een Verteller (Carel Alphenaar), die zijn spreekstem soms laat overgaan in het soort expressionistisch geloei waarmee Schönberg zijn Survivor from Warschau kracht meende te moeten bijzetten.
 
De handeling geeft geregeld aanleiding tot 'songs' in de traditie van het episch theater. Psalmen uit het liedboek van de kerken, vulgaire kroegliederen, ze worden onveranderlijk door Boehmer op losse schroeven gezet tot vervreemdende 'valse-noten-muziek'. De personages bestrijken het hele gebied tussen spreken en zingen, waarbij de expressie soms uit schorre kelen wordt geput, want belcanto lijkt niet het eerste streven te zijn geweest.
 
Uit de orkestbak, bevolkt door zesendertig leden van het Rotterdams Philharmonisch Orkest borrelen inmiddels de klanken op die ontstaan wanneer een componist niet geheel afziet van het componeren in reeksen en bovendien van grauwe kleuren houdt.
 
Hoe men er verder ook over mag denken, alle ingrediënten zijn aanwezig voor een afwisselend satirisch muziektheater, dat (als men daar nog op zit te wachten) afrekent met negentiende-eeuwse burgermanswaarden en de bijbehorende schijnheilige opvoeding die de tere kinderziel onderdrukt.
 
Dat het resultaat het tegendeel benadert, is waarschijnlijk te wijten aan het gebrek van een Nederlandse operatraditie. Boehmer kan componeren, maar zou het schrijven van een libretto moeten overlaten aan een vakman met meer gevoel voor theater en die is in Nederland helaas niet te vinden.
 
Een goede regisseur zou nog wonderen kunnen verrichten, maar Paul Vermeulen Windsant heeft niet voor de nodige verrassingen gezorgd. Hij wordt belemmerd door een groot, op de recente Fledermaus-produktie geënt decor van Mirjam Grote Gansey, waarin de Amsterdamse Hartenstraat inclusief interieurs en trappenhuizen zichtbaar is gemaakt. Aan muzikaal leider Lucas Vis, het orkest en de vele spelers/zangers (onder meer Marianne Blok, Karstien Hovingh, Maarten Koningsberger, Thea van der Putten en in de titelrol Bert Luttjeboer) heeft het niet gelegen dat Woutertje Pieterse een vreugdeloze vertoning is geworden.

[ Terug ]